Redactie e-mailadres: info@pianovrienden.nl
PianoVrienden

 

Aanmelden
Alexander Skrjabin(1872-1915)

CADET ZONDER WAPEN

 

Skrjabins vroege periode

 

Thijs Bonger

 

De Russische componist Alexander Skrjabin (1872-1915) is, behalve in Rusland, bij het grote publiek eigenlijk niet zo heel erg bekend. En als zijn muziek al wordt gespeeld dan gaat het meestal om zijn rijpere, experimentele werken. Veel minder bekend is dat hij vanaf zijn twaalfde een grote stroom Chopin-achtige stukken heeft geproduceerd, die ik de moeite waard vind. Daarom dit artikel over zijn leven tot zijn 26e en een aantal van zijn vroege werken.

Hij werd in 1872 in Moskou geboren en luisterde naar de naam Alexander Nikolajevitsj Skrjabin. Zijn vader kwam uit een oud adellijk geslacht en zijn moeder was één van de eerste bekende vrouwelijke musici in Rusland. Tsjaikovski was één van haar bewonderaars. Ze was concertpianiste; hoogzwanger gaf ze nog een concert, vijf dagen voor Alexanders geboorte. Maar de bevalling ondermijnde haar gezondheid en een paar maanden na Alexanders eerste verjaardag kwam zij te overlijden.
 Alexanders vader verdiende zijn geld in diplomatieke dienst en was dus zelden in Moskou. Daarom liet hij zijn zoon opvoeden door diens beide grootmoeders, die het joch ongelooflijk verwenden en ingingen op al zijn grillen. Maar in datzelfde huis woonde ook nog een tante, Ljoebov Aleksandrovna, ongetrouwd en zo mogelijk nog doller op Aleksander, of Sasja, zoals zij hem liefkozend noemde. Geleidelijk, maar onontkoombaar nam zij de rol van de oma’s over en stortte zich fanatiek op Sasja’s opvoeding.

Op afbeelding 1 is Skrjabin zeven jaar.

Dit portret zegt al veel over zijn karakter. Zijn blik heeft iets droevigs en afwezigs, maar tegelijkertijd straalt zijn hele houding hooghartigheid uit. Sasja mocht bijna nooit met andere kinderen buitenspelen. Toen hij negen was vormden kinderen uit de buurt een orkestje dat bestond uit fluitjes, trommels, een buikorgeltje en tamboerijnen. Ze vroegen aan Sasja of hij wilde dirigeren, want hij was de enige die een keer naar de opera was geweest. Staand op een kistje met een takje in de hand zou hij ze wel even een wals bijbrengen. Maar ze speelden zo oorverdovend hard en allemaal door elkaar dat Sasja huilend naar huis vluchtte. Daarna meed hij de kinderen als de pest. Pas op zijn veertiende mocht hij in zijn eentje op straat.
Zijn tante Ljoebov was een goede amateurpianiste en Sasja vond het prachtig als zij speelde. Meestal lag hij dan languit op zijn rug onder de vleugel, omdat hij wilde kijken hoe de pedalen werkten. Zijn tante nam hem geregeld mee naar opera’s en concerten. Maar zo klein als hij was raakte hij totaal gefascineerd door de vleugel. Hij kreeg een soort verering voor het instrument en stond er zelfs op om het glanzende zwarte ding voor het slapen gaan een nachtzoen te geven. Rond zijn vijfde begon hij erop te improviseren; noten lezen dat kon hij nog niet. Hij was dol op borduren, schreef toneelstukken en op zijn achtste componeerde hij iets dat leek op een opera. Hij noemde de opera Liza, naar een meisje dat hij net had ontmoet. Later vertelde hij dat hij al vanaf zijn negende zware verliefdheden had gekend.
Toen hij tien was gaf hij te kennen dat hij de familietraditie wilde voortzetten en een militaire opleiding ging volgen aan de cadettenschool. Hij was daar fysiek totaal ongeschikt voor, want hij was klein, fragiel en ziekelijk. Bovendien had hij last van smetvrees. Hij droeg de hele dag witte handschoenen en desondanks waste hij nog eens om het uur zijn handen. Maar een van zijn ooms zat in de directie van die cadettenschool en hij zorgde ervoor dat Sasja nog net zo werd verwend als thuis: hij sliep niet op de slaapzaal maar bij zijn oom in huis, hoefde nooit mee te doen aan exercities en schietoefeningen. Kortom, hij werd de enige cadet in het Russische leger, die tijdens zijn vijfjarige opleiding nooit een wapen in handen had gehad. Voor de leervakken scoorde hij heel hoog. Natuurlijk werd hij vanwege die uitzonderingspositie soms door zijn medeleerlingen gepest. Hij had de bijnaam: “Cadet per ongeluk”. Aan de andere kant was hij populair, ze noemden hem ook: “Onze eigen mascotte, die zo goed pianospeelt.” Hij raakte bevriend met de dochter van de directeur en speelde met haar vierhandig piano.
Intussen kreeg hij vanaf zijn elfde pianoles van Julius Conus, een componist die eigenlijk alleen nog voortleeft omdat Jascha Heifetz ooit zijn vioolconcert op de plaat heeft gezet. Die leraar liet hem Mendelssohns Lieder ohne Worte spelen en etudes van Cramer. Ook die van Chopin stonden vaak op de lessenaar. Sasja’s favoriet was diens dromerige Etude opus 10 nr. 11 in Es. Daarom is het ook niet vreemd dat een deel van deze compositie, enigszins verminkt, opduikt in een van de eerste werken van Skrjabins eigen hand, zijn Nocturne in As 1. Hij schreef hem waarschijnlijk toen hij zo’n twaalf jaar oud was  *2. Chopin was Sasja’s grote held. Hij sliep vaak met een paar favoriete composities van hem onder zijn hoofdkussen.
Omdat hij op de cadettenschool van zoveel activiteiten was vrijgesteld, zat hij dus nogal ruim in zijn tijd en die besteedde hij in toenemende mate aan componeren. Theoretisch werd hij daarbij geholpen door conservatoriumdocent Tanejev, die kennelijk goed lesgaf in muzikale basisvaardigheden, zoals het schrijven van canons. Sasja’s Canon in d2 zit technisch goed in elkaar en vertoont al die typische Skrjabin trekjes: de muziek klinkt een beetje loom en sensueel, en dat allemaal bedacht door een ziekelijke twaalfjarige in een - voor hem totaal ongeschikte - martiale omgeving.
Zijn leraren en medeleerlingen zetten hem geregeld onder druk om ook eens dansbare muziek te spelen. Daarom schreef Skrjabin tijdens de periode dat hij op deze militaire school zat een aantal mazurka’s, die weer sterk aan zijn idool Chopin doen denken. Zijn collega César Cui heeft een keer venijnig gezegd: “Het oeuvre van Skrjabin bestaat uit een koffer vol gestolen manuscripten van Chopin”. De Mazurka in b3 heeft hij vermoedelijk neergepend in zijn dertiende levensjaar. Sasja was nogal eens verliefd en droeg veel stukjes op aan het meisje dat hij op dat moment verafgoodde. En deze mazurka was bedoeld voor ene Olga.
Natuurlijk mocht de populairste dans uit die tijd niet ontbreken. Zijn Wals in f4, ook op zijn dertiende gecomponeerd, is een verrukkelijk salonstuk, overgoten met een melancholisch sausje.
Via zijn leraar compositie, Tanejev, kwam Skrjabin terecht in een pianoklas voor hoogbegaafde leerlingen. Om aan te geven wat er bedoeld wordt met hoogbegaafd is het voldoende om de naam te noemen van één medeleerling: Sergei Rachmaninov. Op afbeelding 3 zien we links vooraan in uniform: Sasja. En rechts achter Zverev staat Rachmaninov.



De jongens werden buitengewoon streng aangepakt door hun autoritaire, soms zelfs hardhandige docent Zverev. Hij eiste dat zijn leerlingen bij hem in huis kwamen wonen, zodat hij hun hele levenswandel kon beïnvloeden en zelf kon controleren of ze wel studeerden. Voor Skrjabin moest hij in het begin een uitzondering maken, omdat die nog op de cadettenschool zat. Maar het duurde niet lang voordat ook Sasja bij Zverev introk. Hij werd al gauw diens favoriete leerling, vanwege zijn uiterst expressieve spel. Zverev bedacht zelfs een koosnaampje voor hem: Skrjaboesja.
Les hebben bij Zverev betekende meer dan alleen pianospelen. Onder zijn leiding leerde Sasja Frans en Duits. En ook hoe men zich in de hogere kringen dient te bewegen. Bij hem thuis maakte hij kennis met de wereldliteratuur en de wodka, waar hij bepaald niet vies van was. Iedere zondagavond ontving Zverev bekende Russische musici en intellectuelen en dan moesten zijn leerlingen natuurlijk hun kunsten vertonen. Het culinaire peil tijdens die avonden was volgens de bezoekers net zo hoog als het muzikale.  
Sasja was zijn leraar erg dankbaar. Ook omdat hij nooit een cent hoefde te betalen. Niet voor de lessen en ook niet voor kost en inwoning. Daarom droeg hij twee composities aan hem op: de twee Nocturnes opus 5. Nummer 15 daarvan gaat ritmisch en harmonisch al erg ver. Het is muziek die Chopin geschreven had kunnen hebben als hij langer had geleefd. Zverev vond deze stukken waarschijnlijk te modern en te vrij. Daarom was hij helemaal niet zo blij met deze goedbedoelde opdracht.

Nee, hij raadde Sasja zelfs dringend aan om het componeren eraan te geven. Want hij was bang dat dit ten koste zou gaan van het pianospelen. Sasja was het trouwens met dit advies hartgrondig oneens, hij trok toch meestal zijn eigen plan.
In Zverevs pianoklas van hoogbegaafden hing natuurlijk een sfeer van competitie en Sasja was thuis door zijn liefhebbende tante en zijn oma’s als een afgod vereerd en natuurlijk voor het leven verpest. Dus hij had het soms gewoon erg moeilijk. De concurrentie was dan ook geducht, met name van zijn leeftijdsgenoot Sergei Rachmaninov (afb. 4).



Van hem zijn veel opnamen bewaard gebleven. Rachmaninov was niet alleen briljant en begiftigd met een fenomenaal muzikaal geheugen, hij had ook nog eens uitzonderlijk grote handen, waarmee hij een duodecime kon omvatten. Sasja zelf had kleine handjes, waarmee hij net een octaaf kon grijpen. Dus moest hij zijn toevlucht nemen tot andere middelen om toch ook maar grote akkoorden te kunnen spelen. En met dit doel ontwikkelde hij een ongeëvenaarde pedaaltechniek, zodat hij tonen kon laten doorklinken, als hij met zijn handen alweer op een ander punt van het klavier was. Dat is te horen in zijn Sonate-Fantasie in gis6. Hij schreef hem op zijn veertiende en droeg hem op aan Natalja Sekerina, zijn eerste echte grote liefde. Een jaar later schreef hij een etude, die eigenlijk maar door één man beroemd geworden is, een man die over de hele wereld reisde met zijn eigen vleugel en een groot voorvechter was van Skrjabin. Vladimir Horowitz. De Etude opus 2 nr. 1 in cis7 bewijst maar weer eens hoe onwaarschijnlijk hard de melancholie bij tieners soms kan toeslaan.
Vanaf zijn vijftiende begon Skrjabin gedichten te schrijven. Hij verdiepte zich ook steeds meer in godsdienst en schreef zijn bevindingen daarover ook op. In januari 1888 ging hij naar het Moskous conservatorium. Hij was net zestien geworden. De directeur van dat conservatorium was de briljante pianist en componist Sergei Tanejev, goede vriend van Tsjaikovski.



Tanejev had Sasja al eerder lesgegeven. Hij had hem op een van de soirees bij Zverev horen spelen en hij vond hem zo goed dat hij geen toelatingsexamen hoefde te doen.  Het waren spannende tijden voor Sasja, hij leefde vaak op de toppen van zijn zenuwen, vooral wanneer hij componeerde, en dat werd steeds belangrijker voor hem. Ook hierbij ging hij weer de strijd aan met medestudent Rachmaninov, die ijveriger was en een aantal zaken net iets beter deed dan hij. Skrjabin had heel wat heftige conflicten met docenten. Die vonden hem maar een arrogante kwast. In deze hectische periode schreef hij een zeer korte, een beetje raadselachtige Prelude, op. 2 nr 2 in B8. Een voorbode van de mysterieuze en excentrieke muziek die hij later zou gaan schrijven.
Om zich te onderscheiden van zijn medestudenten begon Skrjabin alle pianosonates van Beethoven uit zijn hoofd te leren, maar na nummer tien gaf hij dit project op, omdat hij ze eigenlijk allemaal even vervelend vond.
Tijdens zijn hele componistenbestaan schreef Skrjabin preludes. Daarin zijn heel goed zijn sterk fluctuerende stemmingen te volgen. Een fraai voorbeeld is de onbeschrijflijk treurige en uitzichtloze Prelude opus 11 nr. 4 in e9.
Op het conservatorium moest Skrjabin natuurlijk ook fuga’s leren schrijven. Hij deed dat met gezonde tegenzin bij een docent waar hij voortdurend mee in de clinch lag, Anton Arenski. Samen met Rachmaninov moest Sasja dus examen contrapunt doen. Hij zakte en Rachmaninov
slaagde met zeer hoge cijfers. Uit die tijd stamt Fuga in e10. Gek genoeg werd dit stuk later opgenomen in het standaardrepertoire van het conservatorium en werd verplichte lesstof voor alle vierdejaars pianostudenten. Zelfs in zo’n opgelegd verplicht nummer kon Skrjabin het smachten niet laten.

Ondertussen bleef Skrjabin, net als zijn grote voorbeeld Chopin, mazurka’s componeren. Veel daarvan zijn bitterzoet qua stemming. Zoals bijvoorbeeld de Mazurka opus 3 nr 1 in b11. Melancholie heeft dus meestal de overhand, maar als je goed zoekt vind je toch ook wel iets luchtigers. Bijvoorbeeld de speelse Mazurka op. 3 nr. 6 in cis12. Die zou eigenlijk net zo goed Valse caprice kunnen heten en had zich ook best thuis gevoeld in het oeuvre van Fauré. Zeventien was Skrjabin toen hij hem schreef.
Bij Skrjabin draaide natuurlijk alles om de piano en hij heeft zeker in zijn vroege periode bijna niets voor andere instrumenten geschreven. Maar tijdens mijn speurtocht door zijn oeuvre ben ik toch gestuit op een kleine uitzondering: op zijn achttiende schreef hij een stukje voor hoorn en piano. Hij had een beroemde hoornist ontmoet in Odessa en schreef toen deze korte, zoetgevooisde Romance voor hoorn en piano13. Dit werkje is ook vaak te horen in een bewerking voor cello. Toen hij hem schreef zat hij nog op het conservatorium en hij wilde voortdurend schitteren, maar werd daarin dus gedwarsboomd door de briljante Rachmaninov.
Helaas voor Skrjabin waren er nog meer virtuoze kapers op de kust. Zijn twee jaar jongere medestudent Josef Lhévinne bijvoorbeeld. Die speelde in 1911 een pianorol in met de finale uit de Eerste Pianosonate van Weber14. Daarin etaleert hij zijn moeiteloos klinkende techniek.






Josef Lhévinne was dus de zoveelste hete adem in de nek van Skrjabin. Natuurlijk studeerde Skrjabin als een bezetene om dit soort medestudenten de loef af te steken. Eén van de bravourestukken waar hij zich op stortte was Réminiscences de Don Juan15 , de bekende fantasie van Liszt over thema’s uit Mozarts opera Don Giovanni. De pianist moet daarin zoveel halsbrekende toeren uithalen dat het kijken naar een uitvoering minstens even leuk is als het luisteren daarnaar. De gevolgen voor Skrjabin van het instuderen van dit stuk met zijn veel te kleine handen bleven niet uit: hij kreeg een ernstige peesschedeontsteking en verlammingsverschijnselen in zijn rechterhand. De dokter legde hem een tijdlang een absoluut speelverbod op. Skrjabins wereld stortte in. Een carrière als pianovirtuoos kon hij wel op zijn buik schrijven. In deze grafstemming componeerde hij zijn Eerste pianosonate in f 16, die eindigt met een treurmars. In zijn dagboek lezen we: “Twintig jaar oud. Mijn hand gaat achteruit. Onoverkomelijke hindernis voor het bereiken van het doel waar ik zo naar verlangd heb: luister en roem. De dokter ziet het somber in. Ik ben kwaad op het noodlot en God. Sonate gecomponeerd met een treurmars”. In die treurmars horen we getoonzette noodlotsgedachten van een pianist met een verlamde rechterhand.
Maar deze handicap leverde ook iets positiefs op. Eigenwijs als hij was hield Skrjabin zich niet aan het speelverbod van zijn dokter. Hij concentreerde al zijn energie op zijn linkerhand en ontwikkelde daarin een weergaloze techniek. Daarom hebben we aan deze periode twee schitterende composities voor de linkerhand overgehouden. De Nocturne in Des  opus 9 nr. 217 en de Prelude in cis opus 9 nr. 118 . Wie naar deze stukken luistert zonder de pianist te zien zou nooit vermoeden dat de rechterhand werkeloos naast het lichaam hangt. De pianist moet daarvoor wel over een zeer verfijnde pedaaltechniek en een uitgekiende timing beschikken.
Met Skrjabins rechterhand viel het uiteindelijk allemaal wel mee. Op den duur kon hij weer gewoon met beide handen spelen. Op het conservatorium had hij weer eens een conflict met de directie. Hij wilde per se een jaar eerder dan gepland zijn studie afronden. De achterliggende reden was, dat hij dan tegelijk met Rachmaninov kon afstuderen want daar was in die tijd een geldprijs aan verbonden. In 1892 was het zover: Rachmaninov kreeg de eerste prijs en Skrjabin de tweede. En ondanks die rivaliteit waren zij toch met elkaar bevriend.
In 1893 ging Skrjabin naar het buitenland, verbleef een tijdje in Letland en Finland. Hij zag daar voor het eerst van zijn leven de zee. Er werd wat muziek van hem uitgegeven, maar zijn uitgever zei dat hij daarmee in zijn handjes mocht knijpen en natuurlijk stond daar geen honorarium tegenover. Hij componeerde toen onder meer zijn dromerige en melancholische Etude in bes opus 8 nr. 1119, onnavolgbaar vastgelegd door Horowitz.
Hij schreef die etude in 1894, een belangrijk jaar voor Skrjabin. Want toen kwam hij in contact met de onwaarschijnlijk rijke houthandelaar Beljajev, een echte mecenas die veel componisten financieel ondersteunde. Omdat er in Rusland nog niet veel was geregeld qua
copyright richtte Beljajev een uitgeverij op in Leipzig. En daar verscheen op zijn kosten veel muziek van componisten met wie hij bevriend was. De Jugendstilkaften zijn de moeite waard. Via Beljajev werd er nog meer muziek van Skrjabin uitgegeven en via zijn contacten trad Skrjabin op in St. Petersburg. Daar had hij veel succes. Kort daarop liet zijn mecenas hem spelen ten huize van de schrijver Tolstoj en dat gaf zijn carrière een enorme duw.
Zomer1895 organiseerde Beljajev voor hem een concerttournee door West-Europa. Hij speelde op die recitals uitsluitend eigen composities, muziek van anderen interesseerde hem eigenlijk steeds minder. Daarom componeerde hij door, ook tijdens deze concertreis. Hij schreef in vrijwel iedere stad een prelude. In Dresden was hij getuige van een gigantisch onweer en hij verwerkte zijn indrukken in de stormachtige Prelude in es opus 11 nr 1420 . En een andere, de zeer korte Prelude in As opus 11 nr.1721ontstond in Zwitserland, in de buurt van Luzern. Hij wachtte daar vol ongeduld op een ontmoeting met zijn weldoener Beljajev want zijn geld was bijna op. Met geld omgaan behoorde niet tot Skrjabins talenten.
Weer terug in Rusland mocht hij van Beljajev een pianoconcert laten uitgeven. Het notenmateriaal had hij al klaar, maar de orkestratie verliep niet zo erg vlot, want hij was totaal niet gewend om voor orkest te schrijven. Nu stuurde Beljajev alle muziek die hij uitgaf ter controle aan een muziekcommissie. Zo ging het ook met dit pianoconcert. De voorzitter van die commissie, Rimski-Korsakov, stuurde op zijn beurt de partituur weer naar een ander lid, Anatoli Ljadov. Ljadov is trouwens ook een interessante componist.
 Er zitten hoogst originele, sfeervolle juweeltjes tussen zijn piano- en orkeststukken. Het begeleidend briefje van Rimski-Korsakov aan Ljadov is onthullend: “Beste Anatoli, wil jij dit geknoei eens doorkijken? Ik heb dat al gedaan en er is veel wat ik niet begrijp. Ik heb eigenlijk geen zin om me met zoiets krankzinnigs bezig te houden. Maar uiteindelijk werd het Pianoconcert in fis opus 2022 toch uitgegeven. Op de première in Odessa had het wel succes maar het heeft nooit een plaats gekregen in het ijzeren repertoire. Toch vind ik met name het vredige middendeel zeer aangenaam om naar te luisteren.

Wie een foto van Skrjabin uit die tijd bekijkt ziet dat deze ranke jongeman zich met zeer veel zorg kleedde en zijn puntbaardje en snor perfect in model hield. Wat verder opvalt zijn z’n merkwaardig lichte ogen, die altijd over alles en iedereen heen lijken te kijken. Kortom: hij was nogal excentriek en ook op straat keek men hem na omdat hij - en dat vond men in die tijd ondenkbaar - nooit een hoed droeg. Hij verkeerde in de vaste veronderstelling dat hij kaal zou worden als hij dat wel deed.
In 1897 trouwde hij met een pianiste, Vera Ivanovna Isakovitsj.



Zijn tante Ljoebov en Beljajev verzetten zich met alle middelen tegen dit huwelijk. En daardoor werd Skrjabin nog nerveuzer dan hij al was.
Beljajev organiseerde geregeld muziekavonden bij hem thuis. Dit gebeurde altijd op vrijdag en al gauw stonden die avonden bekend als Les Vendredis - de Russische upper ten sprak veel en graag Frans in die tijd. Hij nodigde dan allerlei musici uit en men maakte kamermuziek. Ook andere kunstenaars waren geregeld te gast, zoals de schilder Ilja Repin. Hij maakte een aantal meesterlijke portretten van de aanwezige componisten. En die hingen bij Beljajev aan de muur. Na het musiceren volgde dan altijd een champagne souper. Rimski-Korsakov beschreef het verloop van zo’n vrijdagavond: “Was de muziek voorbij, dan werd het avondmaal geserveerd rond één uur in de ochtend. De maaltijden waren royaal en rijkelijk met drank bevloeid. Bij gelegenheid speelde Glazoenov of iemand anders iets nieuws van eigen hand op de piano, pas gecomponeerd of bewerkt voor 4 mains. Het werd laat, zowat drie uur, voor iedereen uit elkaar ging. Sommigen, die niet waren verzadigd met wat ze tijdens het souper hadden genuttigd, gingen na het afscheid van de gastheer naar een restaurant om de avond zogezegd feestelijk voort te zetten. Na het avondmaal kon het gebeuren dat er tijdens het musiceren enkele flessen champagne op tafel kwamen, die werden ontkurkt om de nieuwe compositie te dopen”.
 

De gastheer zelf speelde zeer goed viool en altviool en daarom nam het strijkkwartet op die avonden een belangrijke plaats in. Een paar namen van mensen die daar geregeld kwamen: Rimski-Korsakov, Borodin, Glazoenov, Ljadov en Skrjabin zelf. Soms was Tsjaikovski ook aanwezig en keek dan vaak te diep in het glaasje. Een aantal van deze componisten vervaardigden speciaal voor die avonden gezamenlijke composities. Soms als verjaarscadeau voor de gastheer. En aan een daarvan, Variaties over een Russisch Thema voor strijkkwartet 23, heeft Skrjabin ook nog zijn steentje bijgedragen. Het betreft een coproductie van tien componisten, waaronder Rimski en Ljadov. De tweede variatie, die met getokkelde begeleiding, is van Skrjabin. Deze variatie was het enige dat Skrjabin ooit voor strijkkwartet op papier zette. Met lichte tegenzin waarschijnlijk, maar ja, al dat geld van Beljajev. Hij was toen 26 jaar oud. En dat leek me een goed punt om mijn artikel over zijn eerste periode als componist af te sluiten, want na dat jaar begon hij namelijk in toenemende mate te experimenteren.


1 Maria Lettberg, label ES DUR
2 Idem
3 Idem
4 Ik vond een oude opname uit het Sovjettijdperk door Valery Kastelsky, label Talents Russia. De akoestiek van de lege gymzaal en de niet perfect gestemde vleugel passen wonderwel bij de sfeer.
5 Maria Lettberg, label Capriccio
6 Maria Lettberg, label Capriccio
7 Horowitz, label CBS
8 Evgeny Zarafiants, label Naxos
9 Idem
10 Maria Lettberg, label ES DUR
11 Maria Lettberg, label Capriccio
12 De mooiste opname vind ik die uit 1952 van de legendarische pianist Samuel Feinberg, label Melodiya. Weer zo’n Russische musicus die, ook omdat hij joods was, onder regime van Stalin het land niet uit mocht en daarom in het westen vrijwel onbekend is gebleven. Hij heeft Skrjabin persoonlijk gekend.
13 Hermann Baumann, label Polydor
14 Josef Lhévinne, label Tacet  
15 Artur Pizarro, label Brilliant Classics
16 Maria Lettberg, label Capriccio  
17 idem  
18 Evgeny Zarafiants, label Naxos
19 Horowitz, label CBS
20 Evgeny Zarafiants, label Naxos
21 Idem
22 Konstantin Sherbakov, label Naxos
23 The Shostakovich Quartet, label Olympia

Dit artikel is gebaseerd op twee radio-uitzendingen over Skrjabins jonge jaren, samengesteld en gepresenteerd door de auteur van dit artikel: Thijs Bonger. Deze uitzending kan op elk gewenst moment beluisterd worden.

Het pianoatelier 1

Het pianoatelier 2

Tevens is dit artikel over Skrjabins jonge jaren eerder verschenen in Piano Bulletin van de Epta.